ðŋ Hoofdstuk 13 - De Groene Hel op Zondagochtend
(Of: Waarom ik voortaan op zondag onder mijn bed blijf liggen)
Zondagochtend brak aan zoals alleen zondagochtenden dat kunnen doen: genadeloos, ongevraagd en veel te vroeg, vooral wanneer je amper drie uur slaap hebt gehad omdat je de hele Halloweenavond verplicht bent wakker gebleven om alle chaos, drama, rondvliegende spreuken en emotionele schade nauwkeurig te documenteren, alsof ik niet gewoon een simpele schrijver ben maar een soort noodwerker die altijd paraat moet staan voor bovennatuurlijke puinhoop.
Ik lag in bed als een menselijk vod, half onder mijn dekbed, half onder mijn eigen wanhoop begraven, toen ineens — zoals altijd wanneer het net even te stil is — Moira mijn kamer binnenstormde zoals een natuurfenomeen dat geen rekening houdt met grenzen, wetten of het feit dat andere mensen misschien een hartaanval kunnen krijgen bij plots lawaai.
Ze kwam, uiteraard, met haar bezem binnen, niet om te vegen, maar om mijn mentale stabiliteit aan gort te slaan.
“OPSTAAN, SCHRIJVER!” riep ze met dat veel te frisse enthousiasme dat alleen magisch begaafde ochtendmensen lijken te bezitten.
Ik mompelde iets wat vermoedelijk een taal had moeten zijn, maar klonk als een kruising tussen een stervende kraai en een depressieve stofzuiger.
BÁF.
De bezem kwam neer op mijn hoofd.
“Kort vraagje,” zei ik terwijl ik mijn ziel terug probeerde te vinden. “Waarom?”
“Motivatie!” zong ze. “We moeten naar het tuincentrum!”
Die woorden gaven me instant existentiële buikpijn.
“Wat moeten we?” vroeg ik met de energie van een natte dweil.
“Naar Floralux! Alles ziet er triest uit — binnen én buiten! We hebben planten nodig, kruiden, bloemen, frisse energie! De tuin moet leven!”
Beneden klonk Vladje’s stem, gevuld met de soort doodse toon die alleen voorkomt bij wezens die al eeuwen te veel hebben meegemaakt.
“Als ik leven wilde zien,” riep hij droog, “dan keek ik in een spiegel. Maar zelfs daar is het twijfelachtig.”
Moira riep terug: “Ge moet mee!”
“Ik moet helemaal niets,” antwoordde hij. “Behalve mijn koffie drinken en hopen dat vandaag geen groepsactiviteit wordt.”
ðž De Rit: waar we collectief spijt kregen nog vóór vertrek
Huubje kwam knabbelend uit de keuken, met de vrolijkheid van iemand die geen idee heeft wat verantwoordelijkheid is.
“Gaan we naar Floralux? Daar is eten. Ik ga mee.”
Luma zweefde binnen, doodmoe van gisteren maar toch hyper als een caffeïne-elfje.
“Oooh! Planten! Kleuren! Dingen die groeien! Ik voel de energie tintelen in mijn aura!”
Vladje keek mij aan alsof ik persoonlijk schuld had aan het bestaan van zondagen.
“Waarom doen we dit?”
“Omdat Moira wakker is,” zei ik.
“That’s it. Dat is de hele reden.”
ðļ Binnen in Floralux, waar de ellende officieel begon
Zodra we binnenkwamen werd ik overvallen door een niesbui die voelde alsof mijn ziel zichzelf door mijn neus wilde evacueren.
Ik probeerde het tegen te houden, maar mijn lichaam zei: nee.
Ik nieste.
En precies op dat moment stond er een oudere man naast me, met een overduidelijk goedvastgeplakte, net-iets-te-glanzende pruik.
Die pruik ontplofte van zijn hoofd alsof ze ontslag nam, vloog in een elegante parabool door de lucht en landde — alsof het universum een slechte grap voorbereidde — recht voor de poten van Huubje.
Huubje keek naar de pruik.
Naar de man.
Naar mij.
En beet erin alsof hij al weken honger had.
Hij spurtte weg door de winkel, zigzaggend tussen kamerplanten en orchideeën, terwijl de man paniekerig krijsend achter hem aan holde, zijn kale hoofd blinkend als een waarschuwing voor andere pruiken.
“MIJN PRUIK!” schreeuwde hij.
“STOP!!!” riep Moira.
“GA DOOR!!!” riep Vladje.
“DAT WAS NIET DE BEDOELING!!!” riep ik.
De man rende uiteindelijk zó hard naar buiten dat zijn winkelkar bleef staan alsof die geen zin had in deze scène.
ðĨ Huubje’s territoriumoorlog
Huubje, voldaan na de pruikmoord, vond een tafel vol nootjes en gratis proefhapjes.
Hij sprong erop als een kleine dictator die zijn rijk opeiste en gromde naar iedereen die zelfs maar dacht aan een pistachenootje.
Een vrouw stak haar hand uit naar een cashew.
Huubje keek haar aan alsof ze net zijn familie had beledigd.
Ze trok haar hand terug.
“Het is oké,” zei ze zacht. “Ik hoef geen nootjes. Ik ben… op dieet.”
Huubje knikte trots, als een keizer die net een vredeverdrag had goedgekeurd.
ð Luma: het Kleurenmonster van de Kas
Luma vloog naar alles wat kleur had — planten, potten, zakken aarde, een medewerker met een felblauwe trui.
“Oooh! Roze! Ooooh! Paars! Ooooh! Een plant die lijkt op een regenboog die in een soepketel gevallen is!”
“Luma,” zuchtte Vladje, die haar probeerde bij te houden, “het is een badkamerplant. Ze praat niet tegen je.”
“Jawel,” zei Luma. “Ze zegt dat ze graag in het licht staat!”
“Dat is het label.”
ðŠī Moira en de Kruidenpocalypse
Moira zocht kruiden alsof ze op een heilige queeste was.
Maar ondertussen zwaaide ze wild met haar armen, waardoor ze een rek met vier potjes omver tikte.
KRAK.
De vloer was een kruidentapijt.
Een medewerker kwam aangesneld met het gezicht van iemand die al drie keer heeft moeten huilen deze werkdag.
“Mevrouw… dit is de vierde keer.”
Moira glimlachte vriendelijk.
“Goed, want vier is mijn geluksgetal.”
ðĩ Vladje: aangevallen door de flora
Ondertussen viel een cactus van een plank — recht op Vladje’s mantel — en bleef erin vaststeken.
“Moira,” zei hij met een stem die op het randje van sterven klonk,
“er… zit… natuur in mij.”
“Ik heb je gezegd dat je je moest openstellen voor nieuw leven!”
“Ik bedoelde innerlijk, niet stekelig.”
ð Hamburgertijd: mijn enige motivatie
Na een uur chaos mocht ik ein-de-lijk naar het hamburgerkraam.
Ik bestelde twee hamburgers voor mezelf, want ik vond dat ik wel iets verdiend had.
“Ongezond eten,” zei Vladje jaloers.
“Eindelijk iets wat recht is in deze kromme wereld.”
ðĄ Thuis: het grote plantenkerkhof
Thuis zette Moira trots alle planten neer.
Sommige beefden.
Sommige hingen slap.
Eén keek mij recht aan alsof die wist dat hij geen toekomst had.
Luma zong.
Huubje lag in de potgrond alsof hij een opperwezen was.
Vladje zat met zonnebril op onder een parasol, alsof hij zijn eigen begrafenis bijwoonde.
“Volgend weekend gaan we terug naar Floralux!” zei Moira triomfantelijk.
Vladje en ik tegelijk:
“NEE.”