Hoofdstuk 10 - Koffie, kritiek & koekjesdiefstal: Een doodnormale dag

Gepubliceerd op 22 november 2025 om 01:20

Hoofdstuk 10 – Koffie, kritiek & koekjesdiefstal: Een doodnormale dag

(Waar ‘normaal’ een rekbaar begrip is)

 

De ochtend na de rampzalige speeddate begon precies zoals je zou verwachten van een avond waarin ik vijf gesprekken had gevoerd die allemaal eindigden met dezelfde ongemakkelijke stilte: met mij, Hubertus, die wakker werd met het gevoel alsof ik niet alleen gefaald had in de liefde, maar ook in de basisprincipes van menselijke interactie.

Ik lag in een positie die noch zitten noch liggen was, maar eerder een soort menselijke knoop die alleen kon worden verklaard door extreme vermoeidheid en een vleugje wanhoop, en mijn eerste coherente gedachte van de dag was dat ik blij was dat niemand me in deze staat kon zien.

Met veel moeite en tegenwoordende geest sleepte ik me naar mijn bureau, waar de koffie die ik zette naar verbrande hoop en goedkope bonen rook, en probeerde ik te doen waar ik zogenaamd goed in was: schrijven, of in ieder geval naar een leeg scherm staren in de hoop dat de woorden vanzelf zouden komen aanwandelen.

Toen verscheen Moira in de deuropening, met in haar hand een kop koffie die zonder enige fysieke ondersteuning bleef zweven, een klein stukje magie dat ze gebruikte om me eraan te herinneren dat mijn problemen misschien niet de grootste waren in het universum.

"Kom op, Hubertus," zei ze op die opgewekte toon die ik altijd iets te helder vond voor dit uur van de dag, "de wereld wacht niet tot jij besluit uit je melancholie te komen!"

"De wereld zou moeten leren uitslapen," mompelde ik terug, maar ze negeerde me volledig en legde een hand op mijn schouder waar ik onmiddellijk een vreemde, tintelende energie doorheen voelde stromen die me ongemakkelijk alert maakte.

Net toen ik eindelijk een paar zinnen op papier had gekregen die niet volledig waardeloos waren, verscheen Vladje in de kamer en leunde over mijn schouder om mijn werk te bekijken met de uitdrukking van iemand die net iets vreselijks heeft geroken.

"Je noemt dit schrijven?" vroeg hij, terwijl hij mijn aantekeningen doorbladerde alsof het ging om de laatste wensen van een gestorven familielid. "Dit lijkt meer op een wanhopige poging om woorden te rangschikken in de hoop dat ze per ongeluk iets betekenen."

Voordat ik kon protesteren, was hij al in mijn stoel gezakt en begon hij mijn zinnen hardop voor te lezen op een toon die ergens lag tussen amusement en pure minachting.

"Kijk," zei hij, wijzend naar een alinea die ik met veel moeite had geschreven, "deze zin heeft de structuur van een dronken eend die probeert recht te lopen, en deze dialoog klinkt alsof twee robots proberen te doen alsof ze menselijke emoties hebben."

Moira, die dit tafereel gadesloeg met groeiende ergernis, hief haar bezem op alsof het een wapen was. "Laat hem met rust, Vladje! Iedereen moet ergens beginnen."

"Dit is niet beginnen," antwoordde Vladje onverstoord, "dit is een misdaad tegen de literatuur, en ik ben hier alleen maar om getuige te zijn."

Plotseling werd de deur met veel geweld opengegooid en verscheen Huubje in de kamer, die onmiddellijk begon te rennen alsof hij op de vlucht was voor een denkbeeldige vijand, over tafels en stoelen klom, en tegen muren op botste alsof de zwaartekracht een persoonlijke uitdaging was.

Hij rende drie keer rond mijn bureau, trok aan het snoer van mijn laptop zodat deze bijna van tafel viel, en probeerde vervolgens een hap te nemen uit mijn notitieboekje alsof het een delicatesse was.

"Huubje, nee!" riep ik, maar het was al te laat - hij had zich al omgedraaid en was vertrokken met dezelfde snelheid als waarmee hij was gekomen, waarbij hij een spoor van vernieling achterliet dat bestond uit omgegooide spullen en een algemeen gevoel van chaos.

Even later hoorde ik verdachte kauwgeluiden vanuit de hoek van de kamer en draaide me net op tijd om om te zien hoe hij het laatste pakje koekjes van mijn bureau stal, me recht aankeek alsof hij me uitdaagde er iets van te zeggen, en het vervolgens in één keer opat alsof het geen koekjes waren maar slechts een obstakel tussen hem en zijn volgende avontuur.

Terwijl ik nog probeerde te begrijpen wat er net was gebeurd, hoorde ik een zacht gegiechel vanuit de hoek van de kamer, waar Luma zat met een boek dat minstens drie keer zo groot was als haar hoofd, volledig verdiept in de inhoud alsof de chaos om haar heen niet bestond.

"Ik leer over menselijke gewoonten," zei ze zonder op te kijken, "en volgens dit boek hebben jullie allemaal minstens acht uur slaap per dag nodig en regelmatige momenten van ontspanning."

We keken haar allemaal aan alsof ze net had aangekondigd dat ze een spaceship had gebouwd in de kelder, want niets leek minder waarschijnlijk dan dat iemand in dit huis ooit acht uur ononderbroken slaap zou krijgen of zelfs maar wist wat ontspanning was.

De rest van de dag volgde hetzelfde patroon: ik probeerde te schrijven, Moira probeerde me aan te moedigen op manieren die vooral ongemakkelijk waren, Vladje bekritiseerde elk woord dat ik produceerde, Huubje rende rond alsof hij cafeïne in plaats van bloed in zijn aderen had, en Luma bleef in haar boek lezen alsof het de enige plek was waar logica en rede nog bestonden.

Toen de avond viel en ik terugkeek op de dag, besefte ik dat dit wat ons een 'normale dag' noemden, en dat besef was op zijn zachtst gezegd zorgwekkend.